Tags

, , , , , ,


Spikkel, de bonte leghorn, stal vanaf het begin ons hart; de underdog in het ultrakleine toompje van twee kippen en een haan. Van de anderen mocht ze pas eten als hun eigen buikjes waren gevuld. Toch een enigszins opgejaagd bestaan.

Of je (boterham)worst lust? -JA!

Links Spikkel, rechts het Acrobaatje.

Stan en Ollie
Zelf bood ze dapper weerstand en kaapte af en toe met een ferme snoekduik een hapje voor de snavel van haar ‘meerderen’ weg. Ze deed ons denken aan de volgzame Stan Laurel die door de dominante Oliver Hardy geregeld zó tot een kookpunt werd gebracht dat een geniepige welgemikte scheenschop volgde. Don’t f*** with Spikkel/Stan.

We trokken Spikkel dus voor waar dat maar kon. En zo stond het dominante witte Acrobaatje ook wel eens – met veel ongeduld – achteraan. (zie foto links).

kippendutjeTikje gestoord
Kippen zijn nou eenmaal een beetje gestoord waar het gaat om buikjes vullen. Altijd denken ze dat de ander iets lekkerders heeft, zelfs al is het eigen bakje drie keer zo vol. Buiten de etensperikelen om waren Spik en het Acrobaatje wél dikke maatjes, en tot onze lichte wanhoop partners in crime bij het omspitten van jonge aanplant.

In november moesten we afscheid nemen van Spikkel. Het beestje had iets onder de leden, vermagerde en kwam daar niet meer bovenop. We namen haar in huis, waar het tenminste warm was, en verwenden haar enorm tot het eind. Ik vond het afscheid verdrietig. Je kunt je hechten aan een kip. Ik zeg het maar.

Kwik, Kwek en Kwak
Foppe de haan en het Acrobaatje waren er duidelijk van in de war: ineens maar met z’n tweeën, dat was wel héél weinig. Van de weeromstuit kwamen ze het nachthok bijna niet meer uit. En als ze al in de ren waren afgedaald, liep Foppe daarin klaaglijk op de bankkermend rond. Hij had niet eens de puf om mij met het gebruikelijke wantrouwen tegemoet te treden. Er móest iets gebeuren.

Dus haalden we dit weekend nieuwe aanwas in huis, drie jonge zusjes, en – als eerbetoon – allemaal ‘Spikkies’. Op de achterbank van de auto zaten ze mummelend tegen elkaar aan, pikten in de houtkrullen en tuurden met grote ogen door het kooitje naar buiten en naar ons. Hun voorlopige ‘werknamen’: Kwik, Kwek en Kwak.

hok2Tijdelijk bivakkeren ze in een kippen-‘buitenhuset’, naar goed Zweeds gebruik rood-wit geschilderd. Daar kunnen ze even wennen en wij zien zo of we niet per ongeluk drie Godzilla’s onder onze hoede hebben genomen.

Underdogs, poezen en broers
Wat dat is met underdogs, ik weet het niet. Toen mijn ouders destijds de tijd rijp vonden voor een katje, trok mijn broer er met z’n brommer op uit; hij wist van een nestje boerderijkatten. Van tevoren hadden we ons er een beetje in verdiept – we moesten vooral kiezen voor het gezondste en meest sociale beestje. Mijn broer kwam terug: “Ik heb deze maar meegenomen, want die zat zo zielig alleen, helemaal apart van de andere.”

En omdat alleen maar alleen is, mocht er nog een tweede katje komen. Nu ging een andere broer op pad. Hij presteerde het om thuis te komen met het enige zieke katje uit het nest: het had een ontstoken oogje. Weer was de zieligheidsfactor doorslaggevend geweest. We verzorgden het oogje – met ingedikte levertraan, herinner ik me – en toen het beestje weer helder uit beide ogen keek, bleek het ene groen en het andere blauw. Bowie.

Van beide poezen hebben we nooit spijt gehad. Underdogs zijn leuk.